Publicatie

Alternatieve geschillenoplossing in besloten zakelijke verhoudingen

9 februari 2021

Door:

Christian Huiskes

Door:

Christian Huiskes

De professionals bij IzAAC (Intermediair voor zakelijke alternatieve arbitrage- en conflictoplossing) houden zich vanuit verschillende vakgebieden intensief bezig met het voorkomen, beheersen en oplossen van (dreigende) conflicten in besloten zakelijke verhoudingen. Denk daarbij onder meer aan geschillen tussen vennoten in een vof, tussen aandeelhouders onderling of tussen aandeelhouders en interne toezichthouders en/of bestuurders. Wij doen dat op eigen wijze: actief, voortvarend, oplossingsgericht, (indien nodig) multidisciplinair en op eclectische wijze volgens de zogenoemde ‘methode DACCC’. Wilt u weten wat dit inhoudt, kijk dan op de site van IzAAC (www.izaac.nl).

De wettelijke geschillenregeling

Jarenlange ervaring heeft ons geleerd dat de traditionele wijze van conflictbeheersing en -beslechting (via de gewone rechter of arbitrage) vaak tekortschiet. Ook in die situaties dat de verhoudingen duurzaam zijn ontwricht en er geen basis meer is voor verdere samenwerking. In de praktijk blijkt het dan nog erg lastig om partijen definitief te ‘ontvlechten’. Ook als daarbij de weg wordt gekozen die de wetgever daarvoor heeft bedoeld, namelijk via de geschillenregeling (zoals die is opgenomen in de artikelen 335 e.v. van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Kort gezegd, biedt deze regeling aan een aandeelhouder de mogelijkheid om in rechte te vorderen:

  • dat zijn medeaandeelhouder wordt gedwongen zijn aandelen over te dragen, als deze door zijn gedragingen het belang van de vennootschap zodanig schaadt of heeft geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet kan worden geduld (de uitstotingsvordering ex artikel 2:336 BW); of
  • dat zijn medeaandeelhouder wordt gedwongen zijn aandelen over te nemen als hij door gedragingen van zijn medeaandeelhouder zodanig in zijn rechten of belangen is geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd (de uittredingsvordering ex artikel 2:343 BW).

Bedacht moet worden dat deze geschillenprocedure (voor de rechtbank en – in hoger beroep – de Ondernemingskamer van het Hof in Amsterdam) uitsluitend ziet op aandeelhoudersconflicten binnen B.V.’s en besloten N.V.’s. Zij geldt niet voor andere rechts- of samenwerkingsvormen, in het bijzonder niet voor maten of vennoten die met elkaar overhoop liggen in een maatschap respectievelijk vof. Ook binnen haar beperkte werkingssfeer blijken er in de praktijk haken en ogen aan de geschillenregeling te zitten die haar niet bijzonder aantrekkelijk maken. Kort gezegd, biedt de betrekkelijk lange duur van de procedure (waarin eerst beoordeeld moet worden of de vordering toewijsbaar is en vervolgens moet worden beoordeeld welke prijs voor de aandelen moet worden betaald) geen of onvoldoende uitkomst in urgente gevallen. Bovendien blijkt in de praktijk dat zowel de uitstotings- als de uittredingsvordering relatief vaak door rechters worden afgewezen. Dit wordt deels verklaard doordat deze vorderingen naar huidig recht alleen toewijsbaar worden geacht indien de verweten gedragingen, die de basis vormen voor de vordering, zijn verricht door de medeaandeelhouder(s) in de hoedanigheid van aandeelhouder. Dus bijvoorbeeld niet als bestuurder, als concurrent of als verhuurder, terwijl ook gedragingen in die hoedanigheid het belang van de vennootschap ernstig kunnen schaden. Overigens zal deze beperking in de toekomst worden opgeheven waar in het voorontwerp voor de Wet aanpassing geschillenregeling en verduidelijking ontvankelijkheidseisen enquêteprocedure (www.internetconsultatie.nl/geschillenregelingenenquete) wordt voorgesteld om aan de artikelen 2:336 en 343 BW toe te voegen: “al dan niet in hoedanigheid van aandeelhouder“.

Het beperkt aantal toegewezen vorderingen laat zich ook verklaren door de strenge voorwaarden die hieraan in de rechtspraak worden gesteld. Zo is voor toewijzing van een uitstotingsvordering onvoldoende dat er enkel sprake is van een conflict. Er zal ten minste aangetoond moeten worden dat door het conflict de besluitvorming binnen de organen van de vennootschap verlamd is geraakt waardoor haar functioneren in gevaar komt. Voor toewijzing van een uittredingsvordering wordt door rechters veelal verlangd dat er sprake is van bijkomende zwaarwegende omstandigheden. Waar – in spoedeisende gevallen – een uitstotings- en/of uittredingsvordering (naar analogie) in kort geding wordt ingesteld, gelden nog strengere eisen. Vanwege enerzijds de ingrijpende gevolgen van een gedwongen aandelenoverdracht en anderzijds het kort gedingkarakter van de procedure (waarin in de regel slechts tijdelijke voorzieningen kunnen worden getroffen) zal een uitstotings- of uittredingsvordering in kort geding alleen worden toegewezen in uitzonderlijke gevallen. Het gaat dan om gevallen waarin, zonder ingrijpen, het voortbestaan van de vennootschap en haar onderneming in gevaar komt.

De enquêteprocedure als alternatief?

Het verbaast dan ook niet dat in veruit de meeste gevallen waarin aandeelhoudersconflicten spelen langs andere weg naar oplossingen wordt gezocht. Vooral de enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer is in dit opzicht ‘populair’. Niet alleen vanwege haar betrekkelijk laagdrempelige toegang (de Ondernemingskamer wijst het verzoek tot het gelasten van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschap toe wanneer blijkt van gegronde twijfel aan een juist beleid of juiste gang van zaken), maar ook omdat de Ondernemingskamer verplicht is het verzoek met de meeste spoed te behandelen en – door het treffen van onmiddellijke voorzieningen in elke stand van het geding – de mogelijkheid heeft om in een vroeg stadium in het conflict in te grijpen (artikel 2:349a leden 1 en 2 BW). Bedacht moet echter worden dat in een enquêteprocedure niet om uitstoting of om uittreding kan worden verzocht (die mogelijkheid wordt overigens wel voorgesteld in het hiervoor genoemde ‘voorontwerp wet aanpassing geschillenregeling’). Als een enquêteprocedure (al) leidt tot een ontvlechting via een aandelenoverdracht dan is dat op basis van een – vaak onder ‘sturing’ van de Ondernemingskamer dan wel een door deze bij wijze van onmiddellijke voorziening aangewezen bestuurder, commissaris en/of beheerder van aandelen – bewerkstelligde ‘minnelijke’ regeling. Ook moet worden bedacht dat de enquêteregeling – evenals de wettelijke geschillenregeling – niet van toepassing is op personenvennootschappen. Anders dan aandeelhouders, worden partners in een maatschap, vof of cv die met elkaar in een conflict verkeren dus ook hier niet specifiek wettelijk gefaciliteerd.

Een alternatieve conflictbeheersing en -oplossing via IzAAC

De hiervoor besproken beperkingen bij toepassing van de geschillen- en enquêteregeling geven aanleiding om bij zakelijke conflicten – eventueel voorafgaand aan een rechterlijke procedure – een alternatieve vorm van conflictoplossing te overwegen. Dit is het werkgebied van de bij IzAAC aangesloten deskundigen. Wij adviseren om al op voorhand – bij voorkeur bij aanvang van de samenwerking – een goede geschillenregeling af te spreken en vast te leggen. Niet een regeling die alleen ziet op een snelle en adequate beslechting van een conflict, maar een regeling op basis waarvan (potentiële) geschillen ook zo vroeg mogelijk worden gesignaleerd en geadresseerd ten einde deze beheersbaar te houden.

In het geval dat er toch een conflict ontstaat, is het van belang dat er zo snel mogelijk een adequate en duurzame oplossing wordt bereikt. Snelheid is geboden, om te voorkomen dat de bedrijfsvoering en de continuïteit van de onderneming in gevaar komen. Een adequate en duurzame oplossing van het conflict maakt de meeste kans door toepassing van bemiddelings- of mediationtechnieken. Waar hierbij het uitgangspunt is dat partijen (onder begeleiding) zelf tot afspraken komen, zullen deze door hen in de regel ook werkelijk worden ‘gedragen’ en beter worden nageleefd (dan een van bovenaf opgelegd vonnis). Hetgeen vooral van belang is in die gevallen waarin het de bedoeling is dat de samenwerking (op één of andere wijze) wordt voortgezet. Een adequate en duurzame oplossing van het conflict wordt ook beter geborgd door niet alleen naar de juridische aspecten hiervan te kijken, maar ook de psychologische facetten en eventuele fiscale, waarderings-technische, financiële en andere praktische kanten van het geschil in de oplossing te betrekken (‘collaborative practice’).

Een uiteindelijk goede en snelle oplossing van het conflict staat voor ons voorop. Dit betekent dat in die gevallen dat er via (collabarative practice-) bemiddeling of mediation onverhoopt geen overeenstemming kan worden bereikt, bindend advies of arbitrage wordt ingezet om het conflict op te lossen.

 

Christian Huiskes